Harry Scholtmeijer
Van wie leer je eigenlijk dialect?
Deze lezing gaat over het leren van het Nedersaksisch, maar we beginnen met een kort stukje geschiedenis van een andere erkende minderheidstaal, namelijk de Nederlandse Gebarentaal. In 1880 vond in Milaan een congres plaats van leraren op de Dovenscholen, een congres dat inmiddels berucht is in de kringen van Gebarentaalgebruikers. Op dat congres werd namelijk een resolutie aangenomen waarin gesteld werd dat het onderwijs op Dovenscholen niet gericht moest zijn op de Gebarentaal. Doven zouden zich maar moeten aanpassen bij de horende meerderheid in de wereld om hen heen, en het onderwijs zou gericht moeten zijn op spraakafzien, met een populaire term als ‘liplezen’ aangeduid. Het gebruik van gebaren werd ontmoedigd, ja zelfs actief tegengewerkt. Leerlingen moesten op hun handen zitten, wie het toch waagde te gebaren kon straf verwachten.
Nu wordt zo’n 95 % van de dove kinderen bij horende ouders geboren, van wie ze dus niet de Gebarentaal leren. En als je het op school ook al niet aangeboden krijgt, zou je verwachten dat de Gebarentaal wel spoedig uit zou sterven. De realiteit was honderd jaar na Milaan heel anders. Er was een actieve en grote groep gebarentaalgebruikers, groot genoeg om voor hun taal een erkende plaats op te eisen, inclusief professionele tolken en een door het Rijk betaalde opleiding voor deze tolken.
De vraag is natuurlijk: als dove kinderen de Gebarentaal niet van hun ouders leren, en ook niet van hun onderwijzers, van wie leren ze het dan wel? Het antwoord is: van elkaar. Op het schoolplein, in de pauze, en in het internaat wordt onderling druk gebaard. Kinderen die al kunnen gebaren geven de taal door aan kinderen die net de school binnenkomen, en die kinderen zullen over enkele jaren ook weer de taal doorgeven aan de kinderen die dan net binnen gekomen zijn. Dat gaat over het algemeen weinig problematisch, omdat je zeker tot je twaalfde levensjaar in staat bent om een taal te leren als je moedertaal – ook al is die niet letterlijk door je moeder (of vader) aan jou doorgegeven. Door die overdracht aan (bijna-)leeftijdsgenoten kon de Gebarentaal de barre eeuw na 1880 overleven.
Naast taaloverdracht van de ouder op het kind en naast taaloverdracht van de onderwijzer op het kind is er dus minimaal nog een mogelijke vorm van overdracht: die van het kind op het min of meer even oude kind.
Nu over naar de steektaal. Begin 2020 werden sprekers en ijveraars opgeschrikt door berichten dat de streektaal op sterven na dood zou zijn. We waren al gewend aan dit soort berichten, omdat zeker al anderhalve eeuw de ondergang van het dialect wordt verkondigd. Bij nadere inspectie blijken zulke soort mededelingen altijd neer te komen op: “de streektaal die ik, oudere man, in mijn jeugd geleerd heb, wordt niet meer in precies dezelfde vorm gesproken door de jeugd van nu”. Kortom, een oudere generatie die moeite heeft met het veranderen van de wereld om haar heen. Maar nu lag dat toch anders: het ging om een inventariserend onderzoek, waarover gerapporteerd werd in het wetenschappelijke tijdschrift Taal & Tongval. Het openingsartikel van de Amsterdamse hoogleraar Versloot vormde een belangrijke bron voor de ontstane onrust. Op basis van een vergelijking van het dialectgebruik onder ouders en kinderen van verschillende geboortejaren, signaleert hij drie ontwikkelingen, waarvan de eerste in zijn woorden is:
Hoewel de terugloop in de meeste Nederlandse streektalen niet heel hard lijkt te gaan, begint na 50 jaar sinds het eerste meetpunt het nulpunt onder de jongste lichting kinderen toch echt in zicht te komen. (p.11).
De conclusie, die daar gelijk op volgt, en die volgens de auteur onontkoombaar is, luidt dat ‘de streektalen in Nederland in een onomkeerbare neergang zijn beland’ (p. 12).
De dalende tendens uit het overzicht is gebaseerd op verschillende onderzoeken, waarbij het streektaalgebruik van ouders is vergeleken met dat van kinderen, en waarin soms ook de overdracht van de streektaal van ouders op kinderen in getallen gevangen wordt. Zo wordt op basis van het onderzoek dat Beerlage in de jaren negentig in Twente verrichtte gesteld dat:
37% van de plattelandskinderen meldde soms Twents en soms Nederlands thuis te spreken. Er was in ieder geval op dat moment nog een grote groep kinderen die het Twents nog wel enigszins van huis uit meekreeg, maar de kans dat die kinderen het nog doorgeven aan hun kinderen moet klein geacht worden; slechts een kwart (24%) van de kinderen sprak geregeld (vaker dan 1x per week) Twents. (p.9).
Opmerkelijk in dit citaat zijn de zinsneden ‘van huis uit meekreeg’ en ‘doorgeven aan hun kinderen’. Voor de overdracht van het dialect wordt het gezin een grote rol toegedicht. Dat is ook duidelijk uit het citaat dat even eerder in het artikel van Versloot vermeld wordt:
Een landelijk dekkend onderzoek voor Nederland is voor het eerst beschreven in Goeman & Jongenburger (2009) op basis van een representatieve steekproef. In dat onderzoek geeft 52% van de ondervraagden aan (wel eens) streektaal (met inbegrip van Fries) te spreken. De helft (51%) daarvan zegt de streektaal ook met de kinderen te spreken. Dat betekent dat in één generatie de helft van de sprekersgroep verloren gaat. (p.9).
De helft van de sprekersgroep gaat verloren. Waardoor komt dat? Omdat de helft van de dialectsprekers (die op hun beurt weer de helft van alle ondervraagden vormen) ook met kinderen dialect spreekt. Kennelijk is er voor het kind maar één mogelijkheid om het dialect te leren, en dat is van de ouders. Leer je het van hen niet, dan leer je het hoe dan ook niet, en ben je voor de dialectsprekersgroep verloren. Het is het lot dat een op de twee kinderen in de traditionele dialectgebieden overkomt.
Op zich is die gedachtegang begrijpelijk. De situatie is voor de meeste Nederlanders zó, dat je je eerste taal thuis leert (die wordt dan ook wel moedertaal genoemd), en de tweede of vreemde taal op school. Meer smaken zijn er niet. Zo lang het dialect niet op school onderwezen wordt, is de achteruitgang van het dialect gelijk aan de achteruitgang in de dialectoverdracht thuis. Toch zijn er wel nuances bij dit beeld te plaatsen. In de vorige eeuw hebben dove kinderen hun Gebarentaal niet van ouders of school geleerd, maar van elkaar. Eerdere ervaring als NT2-docent leerde mij dat buitenlandse kinderen het Nederlands net zo goed, misschien beter, van elkaar leerden dan in de klas, vooral als het andere geslacht eraan te pas kwam. En eigen ervaringen in het leren van dialect brengt me op de gedachte dat dat ook bij de dialectoverdracht de leeftijdgenoten wel eens een grote rol zouden kunnen spelen.
Hoe leerde ik dialect? Niet van mijn ouders, want thuis werd Nederlands gesproken. Dat geldt overigens voor verrassend veel ‘professionele’ dialectsprekers, dat wil zeggen artiesten in het dialect of streektaalconsulenten: Herman Finkers, Marlene Bakker, Hendrik Jan Bökkers, Olaf Vos (Groningse streektaalconsulent), Bert Rossing (uitgever van Drentse boeken en een Drentstalig tijdschrift), Sietse Steinvoort (voorzitter van de Kreenk vuur de Twentse Sproak), Albert Bartelds (streektaalconsulent Overijsselacademie): allemaal door beide of één van de ouders in het Nederlands opgevoed. Hoe leerde je dan dialect? Net als bij de Gebarentaalleerders: van leeftijdgenootjes, op het schoolplein of na schooltijd. Later in het bijbaantje in de fabriek, ook van oudere werknemers trouwens, of in de kroeg. In de keten waarde plattelandsjeugd bij elkaar komt is de voertaal dialect, en datzelfde geldt voor bijvoorbeeld de plaatsen waar de jongeren in West-Overijssel gedurende enkele maanden aan de wagens bouwen voor het jaarlijkse corso.
We zouden dit de horizontale overdracht van taal kunnen noemen: horizontaal omdat de overdracht plaatsvindt tussen leeftijdgenoten, op het schoolplein, van vriendjes die even oud of iets ouder zijn. Taalovername van oudere werknemers op de werkvloer valt ook in deze categorie, hoewel dat strikt genomen niet horizontaal is. Daarnaast is er de verticale overdracht, tussen de generaties in een gezin, waarbij de jongste generatie leert van de generatie daarboven, de ouders. Zo hebben we allemaal de taal geleerd, maar het is dus niet de enig-mogelijke manier van taaloverdracht. Voor dialecten al helemaal niet: het dialect moet het steeds minder hebben van de verticale overdracht, tussen de generaties, maar leunt des te sterker op de horizontale overdracht, tussen leeftijdgenoten. Daarin onderscheidt het dialect, maar eigenlijk elke minderheidstaal (dus ook Gebarentaal en straattaal) zich van het Standaardnederlands.
Een zekere kritische massa is wel nodig: als op het schoolplein niemand meer dialect spreekt, kan ook die horizontale overdracht niet plaatsvinden. Overigens gaat het meer om kwaliteit dan om kwantiteit. Niet zozeer is belangrijk hoeveel mensen het spreken, als wel wíe het spreken is doorslaggevend. Als dat de populaire leerlingen zijn, zit het wel goed. Bij het dialect zit dat inderdaad goed: door demonstratief te kiezen voor een taalvorm en een taalnorm die niet vanuit school onderwezen of vanuit de samenleving gepropageerd wordt, verwerft de jonge dialectspreker zich een bepaalde status, die vooral bij jongens gewaardeerd wordt. Dat zou ook kunnen verklaren waarom dialectspreken bij jongens altijd veel populairder is dan bij meisjes. Het is, in de woorden van de Engelse taalsocioloog Trudgill, het covert prestige (verborgen prestige) van het dialect, naast het overt prestige (openlijk prestige) van de standaardtaal, waardoor het dialect kan blijven voortbestaan.
Kan de streektaalbeweging dan nog iets doen om het dialect te stimuleren? In ieder geval niet maar steeds ouders oproepen om dialect met hun kinderen te blijven spreken. Jarenlang hebben we dat, ook als IJsselacademie, wel gedaan, maar anno 2022 zijn er te weinig ouders die goed genoeg dialect spreken om een adequaat taalaanbod te garanderen. En een kind dat de moedertaal niet goed leert, ontwikkelt te weinig taalvermogen om andere talen goed te leren. Maar er blijven genoeg taken over waarbij het streektaalinstituut een stimulerende rol kan spelen. In de eerste plaats door de nog aanwezige schaamte voor het dialect weg te nemen: wijzen op de gelijkwaardigheid van talen, de linguïstische mogelijkheden van het dialect, de eerbiedwaardige ouderdom, de zelfstandige ontwikkeling. Dat kan in lezingen, gastlessen of in een podcast als De Nedersaksen. In de tweede plaats door aan een didactische beschrijving van de taal te werken. Elke taal heeft na een primaire fase van ongestuurde ontwikkeling verdieping en beschouwing nodig om tot een volwaardige beheersing te komen – dat is de ratio achter het schoolvak Nederlands. Voor elke andere taal waarvoor de basis buiten school werd gelegd, geldt dat net zo goed. Ook het dialect heeft na dat eerste begin behoefte aan onderwijs, en aan onderwijs-ondersteunende middelen: woordenboeken, grammatica’s waar je eenvoudig iets in kunt opzoeken. Dat is de gedachte achter bijvoorbeeld de leerlijn Nedersaksisch en het boekje De kleine Twents voor Dummies, die we in 2020 presenteerden. Uiteindelijk is het niet van belang waar je het dialect leert of van wie – als je het maar kunt leren. Daar ligt een schone taak voor de streektaalinstituten.
Renate Snoeijing
Welke toekomst hef de streektaol?
As directeur van de Drèentse streektaolorganisatie krieg ik dizze vraog wal vaker. Maor as het er goed op an komp, is het eigenlijk een rare vraog. Wij vraogt toch ok niet an mekaar wat veur toekomst we nog hebt? ‘Bin ie der nog over 20 jaor?’ Waorum is dat dan wal de insteek as het um streektaolen giet? Vieftig jaor leden weur der ok al zegd dat het Drèents der vandaag niet meer weden zul en moej kieken: het Drèents is der nog aal!
En nee, bij het Huus van de Taol biw niet naïef en weew ok wal dat er in de ofgelopen decennia een bult veraanderd is en dat de streektaol een aandere stee in de samenleving kregen hef as dat e vrogger har. Toen het Drèents nog overal was: op straot, in de winkel, op het wark.. De wereld is in rap tempo veraanderd en dat betiekent dat taolen ok metveraandert. Het Drèents is vandaag de dag underdiel van de meertaolige wereld waor aw oes in bevindt. En daor kuj van alles van vinden, maor dat is wat het is. En dat had dan misschien ok wal de centrale vraog van dit symposium weden kunt: ‘Wat is de rol van de streektaol in een meertaolige samenleving’?
Want dat de streektaol een aandere stee hef dan pak ‘em beet vieftig jaor leden, dat is wal dudelijk. Maor die aandere rol betiekent niet geliek dat de streektaol in een hospice an het zuurstof lig en niet lang meer hef, zoas Arjen Versloot veurspelt veur het Nedersaksisch.
Aw kiekt naor de ciefers die het CBS in 2021 bekendmaakt hef, dan ziew dat in 31% van de Drèentse huusholdings het Drèents de taol is die het miest sproken wordt. Maor aj in dat zölfde underzuuk ziet dat het percentage veur Friesland niet hoger komp dan 40%, dan dèenk ik daw het zo gek nog niet doet met een taol die gien tweede landstaol is en waorbij de communicatie ok niet verplicht tweetaolig huuft te weden…. en dat in de praktijk ok niet is. En het is ok nog ies de taol die het miest sproken wordt, maor dan bint er dus ok nog zat huusholdings waor ok Drèents praot wordt, maor waor het niet de boventoon voert. Alles hangt dus ok of van de menier waorop de vraog steld wordt, aj ’t mij vraogt.
Regionale identiteit
Taol is meer dan allent een communicatiemiddel, het gef oes ok de meugelijkheid um oeze identiteit uut te dragen. Deur het spreken van de streektaol laow zien waor aw vort komt of waor oes wiegie staon hef. En zeker de leste jaoren lek het erop dat dit belangrieker an het worden is. Umdaw aal meer wereldburger wordt, hebt mèensen ok aal meer de behuufte um bij een kleiner geheel, dichtbij huus te heuren. En dan hej met het praoten van je streektaol een mooie menier um dat te doen.
Het is wal aans dan vrogger, want de generatie van mien olders kreeg de streektaol gewoon vanuut huus met. En vaak weur der op schoelplein ok nog Drèents praot. Het Nederlaands kwam derin de klas pas later bij. Maor dat Nederlaands weur zó belangriek maakt, dat het zowat een doodzunde was um je kinder nog Drèents te leren; ik heb geluk had, maor hiel veul van mien leeftiedsgeneuten hebt het niet actief meer leerd, umdat er in die tied dacht weur daj je kinder op achterstaand zetten zulden, aj ze ok Drèents leren zulden. Flauwekul natuurlijk en vandaag de dag bint er zat underzuken die zien laot daj je kinder juust op veursprong zet aj ze, naost het Nederlaandse, nog een aandere taol leert. Sinds ik bij het Huus van de Taol wark, heur ik aal meer volk van mien leeftied zeggen dat ze het zo zunde vindt dat ze het Drèents niet actief metkregen hebt van huus uut. Wal passief, want pa en moe preuten het wal met mekáár. Gelukkig hebt pa en moe intussen vaak wal begrepen dat ze rustig Drèents praoten kunt tegen de kleinties. En dus doet ze dat as opa en oma wal weer met de kleinkinder. Maor de generatie die der tussen zit ervaart een drömpel um het zölf te praoten. Zunde toch? En ja, sprekers en niet-sprekers kunt oeze taol nog zo weerdevol vinden, uuteindelijk komp het deropan hoe normaal wij het met mekaar maakt um de taol te blieven praoten.
Huus van de Taol
As streektaolorganisatie doew der bij het Huus van de Taol alles an um te zörgen dat sprekers wies met heur taol bint en dat niet-sprekers oeze taol waardeert. Wij doet dat met een vast team vanuut Beilen, maor wij hebt ok 150 vrijwilligers verdield over de 12 Drèentse gemienten, die allerlei activiteiten organiseert.
En dat anfietern van het Drèents doew op een hiele bult menieren: wij gaot op pad um lezingen te geven en kwissen te doen in het Drèents. Wij brengt boeken en tiedschriften uut in het Drèents - én wij hebt een Drèentstaolige podcast. Wij fietert Drèentstaolige meziek en teniel an, maakt een tiedschrift veur basisschoelkinder, geeft gastlessen op het veurtgezet underwies, mbo en hbo. En doet ok nog underzuuk naor het Drèents.
Dat heur wij ok te doen, want dat is de opdracht die aw as steunpunt metkriegt van de previncie Drenthe.
Drèents is van oes allemaol
Ik heb het dizze maond al eerder zegd: aj ’t mij vraogt, lek het er nou mangs wat té vaak op dat allent het Huus van de Taol zuch drok mak um de Drèentse taol. En dat kan niet de bedoeling weden, want het Drèents is vanzölf van oes allemaol. En dus hew ok allemaol een verantwoordelijkheid as het giet um de toekomst van het Drèents.
Te begunnen bij de overheid: van Den Haag tot Assen en van Noordenveld tot Coevern. Want het Drèents mag dan, as underdiel van het Nedersaksisch, wal een officieel erkende taol van een minderheid in Nederland weden en der mag dan ok nog ies een Convenant Nedersaksisch liggen. In de praktijk blek het stimuleren van het Nedersaksisch toch stoerder as op pepier. Meesttieds kiekt ze toch richting Beilen in ofwachting van wat er kommen giet op het gebied van het Drèents. Maor laot ze ok ies bij zuchzölf te raode gaan: wat doet ze der zölf an um het Drèents een vaste stee te geven in het openbare leven? Hebt ze intern een beleidsstuk over het gebruuk van het Drèents? As de plietsie hier in Emmen naor Barger Compas möt um een grote vechtpartij uut mekaar te halen, gaot er dan ok Drèentstaolige agenten met die kaant op? Wordt daor over naodacht? Wordt er bij de sollicitatie naor vraogd? Ik weet zeker daj de boel eerder sust hebt aj in de butendörpen Drèents praot as Nederlaands. Wordt er op het gemientehuus andacht besteed an de Drèentse taol en cultuur? Kriegt neie metwarkers dat met in heur inwarkprogramma?
En dan de schoelen: aw der nou veur zörgen kunt dat kinder in elk geval wat leert over de taol en cultuur van het gebied waor ze opgruit en wij kunt ze dat in het Drèents metgeven, dan raakt ze van jongsaf an al gewoon met die ‘aandere taol’ die bij oes heurt. Het probleem met kinder Drèents leren zit trouwens nooit in die kinder, maor altied tussen de oren van de olde lu, dus daor möt ok wat veraandern.
En dan het bedriefsleven: vanzölf is het zo dat er aal meer Engels in oeze taol komp. Maor as bedrief kuj der toch ok nog wal even bij stil staon of dat Engels echt neudig is of daj der misschien een Drèents woord veur gebruken kunt. Zo hef het platform ‘Ik ben Drents ondernemer’ het tegenwoordig niet meer over ‘Screw up Tuesday’, as ze praot over projecten die misgaon bint, maor waor ze een bult van leerd hebt. Nee, ze hebt het nou over ‘Mooi Verknooid’. Dat klinkt toch ok geliek veul beter?
En dan hew ok nog de zörg: as de streektaol argens nog een grote rol speult, dan is het daor. Wij weet dat mèensen op latere leeftied vaak weer teruggaot naor de taol uut heur jeugd. Dat betiekent dat er de ankommen jaoren nog hiel veul Drèents praot wordt in de zörg. Maor wordt daor genog ruumte an geven? Ik vraog het mij of. Der is bij mien weten gien enkele zörgopleiding in Drenthe die ‘streektaol in de zörg’ standaard in het lesprogramma zitten hef. Hoe is dat meugelijk? Oldern moet al zoveul inlevern as ze verhuust hen een verzörgingshuus: heur eigen plekkie moet ze opgeven, ze woont niet meer naost de buren die ze al jaoren kent, ze moet veul spullen vortdoen en lichtkaans ok nog heur huusdier. As ze dan ok nog heur eigen taol kwietraakt, wat blef der dan nog over?
Ja, en dan nog al dat aandere volk dat het Drèents achter de veurdeur verstopt, umdat ze toch veural heuren laoten wilt dat ze hiel goed Nederlands kunt. Nou, geleuf mij maor, het ien slöt het aander niet uut. Meerdere underzuken laot zien dat het Fries en het Limburgs beter verankerd bint in de publieke ruumte van de samenleving. Daor kuj dus gewoon meer streektaol heuren én zien, aj de veurdeur achter je dicht trökken hebt. Laow dat hier ok de gewoonste zaak van de wereld maken!
En laow dan ok geliek opholden met neie sprekers bij de veters of te braanden, as ze muite doet um oeze taol te leren. ‘Dat klinkt nargens naor, begun ie der maor niet an’. Asof wij zölf in ien dag perfect Drèents (of Nederlaands of Engels) praoten kunden. Geef mèensen de ruumte en wees der wies met dat ze je taol zó belangriek vindt, dat ze hum zölf ok leren wilt!
In een wereld waorin de naodruk verschoven is van hiel veul tekst naor minder tekst en meer visueel en meer audio, moew zörgen dat er genog Drèents te zien en te heuren is. En dat vereist een aandere menier van dèenken en doen.
Oeze Drèentse samenleving is pas inclusief, as de streektaol der een stee in hef. Dus laow oes daor nou ies op richten met mekaar, in plaots van oes aal maor weer of te vraogen welke toekomst de streektaol hef.
Artikelen van Arjen Versloot
https://pure.uva.nl/ws/files/59659155/10.5117TET20201VERS.pdf (over de situatie in Nederland en België)
https://pure.uva.nl/ws/files/66554059/Versloot_2021_Nordfriesland.pdf (over de situatie in m.n. Nordfriesland en ook wat over het Nederduits – artikel in het Duits).